De naam Boelhouwers
De naam Boelhouwers
De naam Boelhouwers is afkomstig van de functie  boedelhouder. Een boedelhouder is ‘hij of zij die in het bezit van den boedel  blijft totdat deze onder de erfgenamen verdeeld is; inzonderheid de  langstlevende echtgenoot, die voorheen van rechtswege in den gemeenen boedel  bleef zitten. Na de invoering van het Burgerlijk Wetboek in 1838 is het woord  met de zaak in onbruik geraakt.’
  Een boedelhouder, meestal de man of vrouw van de  overledene, was dus verantwoordelijk voor de nalatenschap van de overledene  totdat deze onder de wettige erfgenamen is verdeeld.
  In het ‘Groot Placaatboek vervattende alle alle  placaten, ordinantien en edicten der edele mogende Heeren Staten ’s Lands van  Utrecht’ (uitg. 1729) vinden we de volgende beschrijving:
 
 
  In Nederlands Dispechtigheden (uitg. 1732) wordt de  functie van boedelhouder nog uitgebreider beschreven:

Waarschijnlijk was de oudst bekende Boelhouwer(s), Willem Gerritsz. den Boelhouwer, een boedelhouder. Hij wordt hier den Boelhouwer genoemd. Zijn nazaten heten allemaal Boelhouwer zonder het lidwoord de(n). Later werd voor de Brabantse tak het achtervoegsel –s ingevoerd. De oorspronkelijke betekenis hiervan is ‘zoon’. Dit achtervoegsel komt in Brabant veel voor. Bijv. in Swinkels, Smulders, Leenders e.d.
